De Wet Normering Topinkomens (WNT) verbindt een wettelijk maximum aan de bezoldiging van topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector. De meeste zorginstellingen vallen onder deze wet. Ondanks diverse herstelacties en wijzigingen levert de wet in de praktijk onduidelijkheden en knelpunten op. In deze serie poogt De Eerstelijns meer duidelijkheid te scheppen. Het derde en laatste deel behandelt het overgangsrecht en de Regeling Zorgsector.
Deel twee van deze serie ging in op de bezoldiging van topfunctionarissen. Hierin stond dat bezoldigingen die hoger zijn dan het bezoldigingsmaximum maar al bestonden op het moment dat deze op de instelling van toepassing werd, gedurende vier jaar ongemoeid worden gelaten. Er is dus sprake van een overgangsrecht. Van belang hierbij is de datum waarop de afspraken zijn gemaakt. Deze kan anders zijn dan de datum waarop de topfunctionaris zijn werkzaamheden is gestart. Dit overgangsrecht geldt ook als een lager bezoldigingsmaximum van toepassing wordt of als de instelling in een lagere klasse wordt ingedeeld. Na de periode van vier jaar moet de overschrijding in drie jaar worden teruggebracht tot het geldende bezoldigingsmaximum. Het eerste jaar gebeurt dit met 25 procent van het verschil, het jaar daarop met 33 procent en het laatste jaar met 50 procent. Er zijn een aantal uitzonderingen. Raadpleeg hiervoor het volledige artikel.
Regeling Zorgsector
In de serie over de WNT werd de Regeling Zorgsector al eerder aangehaald. Deze regeling is in haar eerste versie ingevoerd per 1 januari 2014 en per 1 januari 2016 substantieel gewijzigd. Met deze wijziging zijn de bezoldigingen aangepast aan het al eerder verlaagde algemene bezoldigingsmaximum dat per 1 januari 2015 is ingevoerd voor reguliere WNT-instellingen. De regeling voor de zorg is onder meer van toepassing op alle eerstelijnszorginstellingen die kwalificeren als een WNT-instelling. Door deze regeling is de maximale bezoldiging afhankelijk van de klasse waarin de zorginstelling wordt ingedeeld. De huidige regeling kent nog slechts vijf klassen, waarbij de laagste klasse (I) een bezoldigingsmaximum van € 98.000 heeft en de hoogste klasse (V) een bezoldigingsmaximum van € 179.000. Om de klasse-indeling te bepalen, moet de instelling een score toekennen aan de hand van drie vragen over de complexiteit en één vraag over de omzet van de instelling.