Op donderdag 3 juni stond het ochtendprogramma van het Eerstelijns Congres 2021 in het teken van gezondheidsverschillen, arbeidsmarkttekorten en met minder mensen meer zorg leveren. Jet Bussemaker (voorzitter Raad voor Volksgezondheid & Samenleving) benadrukte hoezeer bestaansonzekerheid, schulden en een slechte leefomgeving zich vertalen in een slechte gezondheid. Ze plaatste dit gegeven tegen de achtergrond van haar inspanningen om in het project Gezond en gelukkig Den Haag de professionals in de eerste lijn en het sociaal domein met elkaar te verbinden. Hoe essentieel dit is maakte Bussemaker inzichtelijk aan de hand van persoonlijke verhalen over drie Haagse inwoners, Eefke, Antoon en Ingrid, bij wie door de leefomstandigheden waarin zij verkeerden ook hun gezondheid werd aangetast. “Het gevolg hiervan is een lagere levensverwachting”, stelde ze.
Bussemaker benadrukte dat de gezondheidsverschillen waarvan deze drie mensen nu het slachtoffer zijn, het gevolg zijn van beleid dat al jaren geleden in gang is gezet. In dit licht noemde ze het recente conceptakkoord van de sociale partners over flexwerk hoopgevend. “Als mensen daarmee meer bestaanszekerheid krijgen, kan dat de gezondheidsverschillen verkleinen”, zei ze. In de afgelopen decennia zijn die niet kleiner maar juist groter geworden. Dit te keren vraagt om een aanpak die de hele samenleving betreft: gezonde leefomgeving, bestaanszekerheid, onderwijs. “Stel de aanpak van de maatschappelijke oorzaken van gezondheidsachterstanden centraal in landelijk, regionaal en lokaal beleid”, was Bussemakers boodschap. “Hierbij is een belangrijke rol weggelegd voor de eerste lijn en het sociaal domein, en betrek ook de bewoners erbij.”
Moeilijk vervulbare vacatures
Patrick Banis (directeur CAOP) drukte de congresbezoekers met de neus op de feiten: “Aan de samenwerking die Jet benoemt, ontbreekt het. Iedereen is bezig zijn eigen kleine stukje van het probleem op te lossen. Ondertussen heeft de eerste lijn te maken met substitutie, deeltijdwerkers, feminisering, groeiende praktijken en minder zelfstandig gevestigde professionals. Tachtig procent van de vacatures in de zorg is al moeilijk vervulbaar. Werknemers hebben het voor het kiezen en daarmee is een belangrijke vraag: wat maakt werken voor de publieke sector aantrekkelijker dan werken voor een bank of it-onderneming?”
In het antwoord op die vraag kan taakdifferentiatie een rol spelen, net als samenwerken en het anders organiseren van het werk. Banis: “Slechts 51 procent van de werktijd van de huisarts gaat naar het verlenen van zorg.”
Raad van Praktisch Wijzen
Albert Jan Kruiter (Instituut voor Publieke Waarden) ging in op de vraag waarom samenwerking zo moeizaam tot stand komt. “Vooral omdat de eerste lijn en het sociaal domein verschillend gefinancierd zijn”, zei hij. “De schotten tussen eerste lijn en sociaal domein zitten in de weg. Mensen die die schotten doorbreken zijn ‘praktisch wijs’: ze doen dingen die heel goed zijn voor mensen, maar die niet in het systeem passen. De menselijke maat slaat de brug tussen zorg en sociaal domein. De rechtstaat doet dat niet, want die is niet bedoeld om de menselijke maat te realiseren. Mensen die het goede doen, handelen moreel, maar het systeem is zó ingericht, dat dit niet de bedoeling is. Daardoor verliezen we geld en hebben we veel meer mensen nodig om het werk te doen. Gebruik dus mensen als bron voor beleid en benut hun professionaliteit.”
Zijn advies: selecteer 75 mensen uit de eerste lijn en 75 uit het sociaal domein voor een Raad van Praktisch Wijzen die de Tweede Kamer adviseert over ‘het goede doen’. Ook deed hij het voorstel voor ‘bureaucratievrij geld’ voor professionals die energie steken in het goede doen voor mensen. “Maar dan moet wel vooraf duidelijk zijn wat ‘het goede’ is”, zei hij. “Daarover moet het debat in de gemeenten gaan.”
Eenzaamheid versus gebondenheid
Van de vijf workshops die op de eerste congresdag het middagprogramma uitmaakten, lag de eerste het meest direct in het verlengde van de thematiek die in de ochtend aan bod kwam. Sociaal werkers Sjef van der Klein en Jenny Zwijnenburg spraken – met als uitgangspunt het thema eenzaamheid – over de samenwerking tussen eerstelijnsgezondheidszorg en sociaal domein. Het zou heel eenvoudig moeten zijn om iemand die met eenzaamheid te kampen heeft vanuit de huisartspraktijk aan te melden bij het sociaal domein, stelde Zwijnenburg. “Maar dat is het niet. Het sociaal domein is heel divers. En wat ook niet helpt is een aanmeldformulier van vijf kantjes. Het zou genoeg moeten zijn als een huisarts het vertrouwen aan ons overdraagt.”
Te vaak leidt een bij de huisarts geuite klacht als ‘Ik heb somberheidsklachten’ of ‘Ik heb stress’ tot een verwijzing naar de psycholoog, zonder dat het achterliggende probleem van eenzaamheid in kaart wordt gebracht en naar de oorzaak daarvan wordt gezocht. “Het tegenovergestelde van eenzaamheid is gebondenheid”, zei Van der Klein, “dat bereik je niet met een pil of behandeling.”
Persoonsgerichte zorg
De tweede dag van het Eerstelijns Congres, vrijdag 4 juni, kende een bijdrage van hoogleraar persoonsgerichte zorg Jane Murray Cramm (Erasmus School of Health Policy & Management) over de zorg voor mensen met multimorbiditeit. Het doel van de zorg is welzijn, stelde zij, en het logische gevolg hiervan is dat de zorg persoonsgericht hoort te zijn. Zij verrichtte in samenwerking met Tilburgse huisartspraktijken onderzoek naar de meerwaarde van inzetten op de acht dimensies van persoonsgerichte zorg voor mensen met multimorbiditeit. Hiermee leverde zij het bewijs dat de persoonsgerichte aanpak voor deze patiënten leidt tot betere zorg en tot verbetering van hun gevoel van sociaal en fysiek welzijn. “Het vraagt van de huisarts wel een gedragsverandering”, zei ze. “Die moet vaker stil zijn en de patiënt ruimte bieden zijn verhaal te vertellen. Maar de huisartsen gaven wel aan dat het uiteindelijk hun werktevredenheid verhoogt.”
De Rotterdamse wethouder volksgezondheid, zorg, ouderen en sport Sven de Langen – die na haar aan het woord kwam – stelde dat de aanpak Krachtige basiszorg goed aansluit op de persoonsgerichte zorg zoals Cramm die voor zich ziet. Cramm beaamde dit en zei: “Het sociaal werk kan daarin ook een rol spelen.”
Preventieve infrastructuur
De Langen opende zijn bijdrage met de stelling: “De weg naar de cure en de care is in Nederland fantastisch georganiseerd, maar de weg naar preventie en sociaal domein nog niet. In veel wijken komt de samenwerking tussen huisartsen en sociaal domein nog niet heel goed tot stand of is die nog erg pril. Wel beginnen we nu als gemeenten echt over de grenzen van het sociaal domein heen te kijken en samenwerking met de huisartsen te vinden over preventie, leefstijl en gezondheidsbevordering. Gemeenten moeten daarin de regierol nemen, je kunt niet verwachten dat de huisartsen dit alleen voor elkaar krijgen. Daarom zijn we nu in Rotterdam in vier wijken, samen met zorgverzekeraar Zilveren Kruis, een preventieve infrastructuur aan het creëren. De vrijblijvendheid om in samenwerking tussen huisartsen en sociaal domein in te zetten op preventie is te groot geweest. Dat pakken we nu aan. Daarbij is de GGD bij uitstek geschikt om als coördinerende partij op te treden, om te waarborgen dat het aanbod in het sociaal domein goed geregeld is voor de huisarts. Die moet in elke wijk kunnen beschikken over een palet aan interventies waarnaar hij met vertrouwen kan verwijzen. Als gemeenten en zorgverzekeraars hebben we de gezamenlijke taak om hiervoor te zorgen. En met de vraag hoe dit gefinancierd is, moet de huisarts zich niet hoeven bezighouden.”
Regelvrije ruimte bieden
Die laatste opmerking van De Langen maakt duidelijk hoe belangrijk het is dat gemeenten en zorgverzekeraars goed met elkaar samenwerken binnen dit dossier. Die samenwerking begint ook steeds beter vorm te krijgen, stelde Dirk Jan van den Berg, voorzitter van Zorgverzekeraars Nederland. “We maken nog veel te weinig reclame voor wat er al gebeurt in de verbinding tussen eerstelijnsgezondheidszorg en sociaal domein”, zei hij, “dat is al behoorlijk veel. We blijven niet steken in mooie beleidstaal, maar maken hier concreet werk van.”
In zijn lezing wierp Van den Berg de vraag op hoe de zorg hanteerbaar kan blijven, gelet op het personeelstekort en de begrensde financiering. “Het is de vraag of de mensen niet eerder op zijn dan het geld”, zei hij. “Er is veel meer aandacht nodig voor de sociaal-maatschappelijke omstandigheden waarin mensen verkeren, voor inclusiviteit en mentale gezondheid. Niet meteen beginnen met systeemoplossingen, maar kijken naar wat er echt aan de hand is met mensen met een zorgvraag. Met wat regelvrije ruimte moet het mogelijk zijn een soepeler en beter systeem te maken. Daarnaast is er een duidelijke taak voor de overheid. Die moet wel degelijk kijken naar wat in de supermarkt ligt, en komen tot een infrastructuur voor gezond bewegen.”
Er moet ruimte ontstaan om de dingen te doen die nodig zijn, vatte Van den Berg zijn betoog samen. “Op de kritische momenten moet je je kunnen richten op de dingen die werken, zonder je druk te hoeven maken over de vraag of ze kloppen. Gelukkig gebeurt dit vaak ook al, er zijn tientallen projecten. Het punt is alleen dat ze vaak nog incidenteel gefinancierd zijn. Er moet structurele financiering voor komen.” Het belang daarvan reikt verder dan die projecten alleen, benadrukte hij. “Er is een breder belang: de ontwikkeling van een evenwichtige samenleving. Dat is een grotere uitdaging dan we ons nu vaak realiseren.” Hij pleitte hierom voor hoofdlijnenakkoorden voor de zorg over meerdere kabinetsperioden heen, bijvoorbeeld voor tien jaar.
‘Maak de zorg politiek’
De tweede congresdag, vrijdag 4 juni, begon met een kort interview met Bianca den Outer (uitgever van De Eerstelijns) door dagvoorzitter Piet-Hein Peeters. “Net als de huisarts begint ook het sociaal domein een beetje een duizenddingendoekje te worden”, zei ze, “het wordt vaak het voorliggend veld genoemd. De overeenkomsten tussen huisartsenzorg en sociaal domein zijn groot en beide zijn versnipperd, waardoor ze geen tegenkracht vormen. Bundel dus de krachten, dan word je sturend. En zorg als huisartsen dat je spreektijd krijgt bij de gemeente, maak de zorg politiek. Politiek is schaarste verdelen.”
Dit voorstel van Den Outer greep duidelijk terug op de oproep van Albert Jan Kruiter tijdens de eerste congresdag om tot een Raad van Praktisch Wijzen te komen.
Juridisch kader
Op beide congresdagen werd de middag gevuld met workshops. Grotendeels inhoudelijk over samenwerking tussen eerstelijnsgezondheidszorg en sociaal domein, maar twee bijdragen gingen nadrukkelijk in op het juridisch kader dat hierbij een rol speelt.
Mark Bruin (vakredacteur jeugd en Wmo bij Schulinck) belichtte de vraagstukken rond het wetsvoorstel Aanpak meervoudige problematiek sociaal domein. Hij zei: “Het wetsvoorstel kent geen definitie van ‘ernstige problematiek’. Dat wordt nog aan de hulpverleners overgelaten. Toch wel interessant vind ik.”
Juridisch adviseur Jolanda van Boven getuigde van haar liefde voor de Algemene verordening gegevensbescherming. Volgens haar is het een misvatting die als een probleem te zien in de uitwisseling van patiëntgegevens. “We zijn een informatiesamenleving en dus moet informatie kunnen stromen”, zei ze. “In dit kader is de AVG een prachtig gereedschap om tot integraliteit en samenwerking te komen.”